Van Ecuador naar Peru, via de minst evidente weg.
Dat leek toch vooraf. Achteraf… Maar ik loop weer vooruit op de zaken.
Van Cuenca naar Vilcabamba dat ging snel. Zowat dubbel zo snel als aangegeven in de gidsen. Maar ik had dan ook voor een kleiner, iets duurder busje gekozen. Zo van die busjes die steeds over 10 minuten vertekken, zeggen ze, maar dat eigenlijk pas doen als ze vol zitten. Dat wist ik ondertussen wel, dus schikte me er makkelijk naar. Bleek dat de chauffeur eigenlijk liever formule 1-piloot was geweest. Zo voelde het toch.
Vilcabamba is een stadje in het zuiden van Ecuador met een aangenaam microklimaat en er wordt beweerd dat de mensen er gemiddeld zeer oud worden. Dat trekt natuurlijk een heel zweverige, zonderling pakje mensen aan. Voor een goed gesprek over sterrenbeelden, stralen, energiën, goeie vibes, slechte vibes, buitenaardse wezen, andere dimensies,… Enz vind je in Vilcabamba altijd wel iemand om de hoek, lijkt het. Ik vind zelf dat je niet alles rationeel kan verklaren en sta dus open voor veel dingen, maar ook niet overdrijven.
Het was mijn laatste stop in Ecuador. Ik maak er twee zeer rustige dagen van en trakteer mezelf zelfs op een van de massages die het hostel waar ik verblijf, aanbiedt. Niet die massage om met Reiki en lentebloesems mijn chakra’s weer in balans te brengen, maar gewoon eentje die mijn rug en ledematen ondertussen wel verdienden omdat ze mezelf en die rugzak al meer dan 3 maanden rond zeulen. Het was genieten dat wel.
Eigenlijk weet ik niet goed wat ik van Ecuador moet denken. Misschien ben ik er door alles wat het land op kleine oppervlakte te bieden heeft iets te veel van attractie naar bezienswaardigheid doorgezoefd zonder het echt te leren kennen. Anderzijds werd er me vanaf de eerste dag een soort onveiligheidsgevoel aangepraat, waar ik in de realiteit dan weer niets van merkte. Maar dat was dan omdat ik een gewaarschuwd man was? Zowat overal werd me aangeraden om niet in het donker daar te wandelen, voorzichtig te zijn in die buurt, op te passen op de bus,… In Vilcabamba kon je een berg beklimmen, naar twee kruisen op de top, met een prachtig uitzicht, maar het werd je afgeraden want er bestond een kans dat je er overvallen werd. Bij navraag bleek dat er een jaar geleden eens iemand overvallen was. Dus ik die berg dan maar op. En ik ben niet overvallen. Ik ben wel maar to het eerste kruis geweest want ik vond het daar wel redelijk winderig en steil. Op de terugweg werd ik aangevallen door een stier -daar hadden ze dan weer niet voor gewaarschuwd, anders had ik een rode lap kunnen meenemen- wat een soort cartoon situatie opleverde met een boom en ik en die stier aan de ene en de andere kant er van. Maar het was een jong exemplaar, dus ik denk dat hij vooral wou spelen. De rest van de weg moest ik er nog een paar passeren, dat heb ik toch maar zeer voorzichtig gedaan.
Maar goed, het is wel sympathiek dat ze zo bezorgd om zijn. Maar ze maken me wel een beetje bang zo. En bang zijn, zal wel zijn evolutonair nut hebben, toch lijkt minder bang zijn toch gezonder. Toch voor ‘al wat zou kunnen gebeuren’. Er zou een ruimteschip op je huis kunnen neerstorten terwijl je de krant zit te lezen, dus misschien toch maar dat abonnement opzeggen?
En dan van Vilcabamba naar Chachapoyas. The hard way. Zo had ik het toch gelezen. Maar dat ging dus meevallen. Tussen 6u en 6u30 zou de bus voorbij het hostel passeren, dus dan sta je klaar om 5u55 en is hij er om exact 6u30. Een kleine 5 uur later sta je dan in Zumba waar je 3 uur moet wachten op een ‘ranchero’ en soort truck die met houten banken omgetoverd is tot bus. Maar samen met een Frans koppel dat dezelfde route aan het doen is en een Peruviaan kunnen we voor ongeveer dezelfde prijs een taxi charteren. In de bak, want het is een soort 4×4 pickup, springen nog een aantal Ecuadoranen ook.
De grensovergang zelf in La Balsa is een lachertje. Er is nagenoeg niemand. Zelfs de Peruviaanse migratiedienst blijkt spoorloos. Volgens de locals zijn ze gaan lunchen, maar ze blijven maar weg. Na een uur wachten gaan we toch eens bellen aan het huis waar ze zouden wonen. Geen reactie, siësta vermoedelijk. Een half uur later duikt er toch iemand op die van zijn job een kwis heeft gemaakt. Van alle nationaliteiten raadt hij de hoofdstad en eerste minister/president. Frankrijk en Duitsland had hij correct, van België kent hij wel Brussel, maar niet Elio Di Rupo of koning Philip. Het wordt tijd om aan jullie bekendheid in Zuid Amerika te werken mannen!
Omdat we voorliggen op het schema besluiten we om meteen door te reizen naar Jaen ipv San Ignasio, daardoor moeten we de volgende dag niet meer zo ver reizen om in Chachapoyas te geraken. Via enkele collectivo’s arriveren we er rond de middag.
Chachapoyas is een stadje hoog in de Andes en genoemd naar de oorspronkelijke bewoners van de streek (voor de Inca’s). Chachapoyas betekent dan ook iets als ‘mensen die in de wolken leven’. Ik vind er weer een heel fijn hostel. De trekpleister in de streek is Kuelap, een stad gebouwd op een bergtop, net zoals Macchu Picchu, maar dan ouder en niet door de Inka’s gebouwd en tot nu toe, minder bekend en minder toeristisch. Redelijk impressionant. Pas over een paar weken kan ik de vergelijking met Machu Picchu maken. Het is een aangenaam stadje dus ik besluit er nog enkele dagen te blijven. Ik bezoek ook de pueblo de los muertos, de stad der doden, dat leek de Indiana Jones in mij na de Lost City nog eens een fijne uitstap. De Indiana Jones in mij kon maar beter geen hoogtevrees hebben, want die city of the dead was enkel bereikbaar na een stevige wandeling en een smal richeltje langs bergwand. Hoogtevrees of een gezonde angst om niet naar beneden te tuimelen, wat het ook was, ik voelde me er toch niet helemaal op mijn gemak. Daarna bezochten we ook de sarcofagen van Karajia. Die zes sarcofagen op zich zijn niet zo spectaculair, maar die hele bergwand zou ooit vol gestaan hebben.
De derde dag liet ik me nog eens overhalen om een waterval te bezoeken (zie vorige blog), dit keer was het het feit dat de Catarata de Gocta de derde hoogste ter wereld was dat me overtuigde. En het bleek ook een mooie wandeling te zijn ook. Nu moet ik eens op zoek naar nummer 2 en 1.
Via een nachtbus -met eten! Zoals in het vliegtuig- ben ik dan naar Huanchaco, vlakbij Trujillo gereisd. Het is een rustig surfersstadje dat de ideale uitvalsbasis is om Trujillo en de leuke plekjes daar te bezoeken. Rustiger en aangenamer dan de stad zelf en op maar een klein halfuurtje met de busjes die je er zowat om de 5 minuten kan nemen en die heen en weer snellen. Ik zal het hostel ook nog eens vermelden, het was er immers weer leuk: Casa Amelia, uitgebaat door een nederlands koppel. De voornaamste bezienswaardigheden zijn Chan Chan en de huaca’s del sol en de la luna. Chan Chan is een enorm complex van steden en tempels volledig opgetrokken uit adobe, niet die van Photoshop, maar een mengsel van zand, klei en steentjes. Die huaca’s zijn ook tempels uit adobe, maar met uitbundige muurschilderingen, waarvan er nog een paar zichtbaar zijn. Het moet ooit een geweldig mooi bouwwerk geweest zijn. De Indiana jones in me weer heel tevreden. Dat zal ie nog wel vaak zijn in Peru, denk ik.
Ik had in Huanchaco, aan de kust zo dicht bij de evenaar, een zwoele, tropische hitte verwacht, maar het is hier zelfs frisjes. Veraderlijk daarbij schijnt de zon wel heel fel en dat gecombineerd met haar dat niet zolang geleden geknipt is en mijn petje dat ik vergat in Vilcabamba: de randen langs mijn haar lichtjes verbrand. Ook weer gek.
En nu opnieuw de bergen in, naar Huaraz… Dat zal voor volgend keer zijn.
Oh ja, ik zal jullie ook nog eens laten delen in de populaire muziek hier:
[shashin type=”photo” id=”939,940,941,942,943,944,945,946,947,948,949,950,951,952,953,954,955,956,957,958,959,960,961,962,963,964,965,966,967,968,969,970,971,972,973,974,975,976,977,978,979,980,981,982,983,984,985,986,987″ size=”small” columns=”max” order=”user” position=”center”]